Sinds
kort behoor ik tot een Geheim Genootschap van Nederlanders die weten
waarom er aan de buitenkant van sommige treinstellen een dunne blauwe
streep loopt. Het is geen mysterie of staatsgeheim, maar dat streepje
geeft aan waar je de eersteklascoupés kunt vinden. Het lijntje is zo
subtiel, dat ik het pas zie sinds ik zelf eersteklas reis.
Begin dit jaar trakteerde ik mijzelf op een eersteklas Dal Vrij Abonnement.
Ik had een upgrade verdiend, vond ik, want mijn boek had goed verkocht. Bovendien viel de prijs echt mee: voor 134 euro per maand had ik al een zetel te midden van notabelen. Alleen buiten de spits, maar dat leek me juist een voordeel (over de spits hoor ik enkel horrorverhalen). In de eersteklas kon ik bovendien heerlijk lezen en schrijven, redeneerde ik: voor een prikkie huurde ik in feite een flexibele werkplek.
Allemaal calvinistische zelfrechtvaardiging voor wat gewoon een
statussprongetje was, hoor. Aanvankelijk zat ik in mijn
eersteklasfauteuil vooral voldaan na te hijgen van mijn klimpartij op de
sociale ladder. Laat mijn premiumleven maar beginnen, jongens.
Nou ja, premium…. Het meest spectaculaire privilege van de eerste
klas, leerde ik, is het hendeltje waarmee je je stoel kunt laten zakken
alsof je op een trans-Atlantische vlucht zit. Dat is eigenlijk alles.
Oké, iets meer ruimte, meer kans op een zitplek. Maar verder gewoon
dezelfde wifi en dezelfde wc als de tweede klas (en exact dezelfde
vertraging). Zelfs geen gordijntje tussen jou en het plebs.
Vroeger zat je in de eersteklas op pluche; arbeiders zaten op hout.
Nu verschilt alleen de kleur van de stoel en het cijfer 1 of 2. De NS
gumt de verschillen trouwens nog verder uit. Bijvoorbeeld met de
klassenwisselservice: een app waarmee je last minute, zelfs in de trein
nog, kunt beslissen dat je sociaal wilt stijgen, als een soort
flex-elite.
Wat zijn we toch een heerlijk egalitair landje, zou je zeggen, waar je sociaal kunt stijgen via een appje.
Nederland kent geen bergen, geen hiërarchie en dus ook in de trein geen grote verschillen tussen plebs en happy few. Slechts een blauwe streep.
Maar dat zou helemaal de verkeerde conclusie zijn, weet ik nu. Ten eerste is onze samenleving niet echt egalitair. En ten tweede is dat subtiele blauwe lijntje veel scherper, veel vileiner dan ik dacht.
In mijn vorige leven als miserabele tweedeklasser, nog geen jaar
geleden dus, liep ik meestal zo vlug mogelijk door het gangpad van die
eersteklascoupés heen. Ik voelde me er ongemakkelijk. Het zat ’m niet in
de kleur van de stoelen. Waarin wel?
In de eerste klas, daar zaten andere mensen, met gewichtige lichamen,
die ze louter omwille van het landsbelang verplaatsten. Bestuurders,
consultants, professoren. Pakken. Ze leken immer declarabel, staarden
nooit zomaar uit het raam; ze zochten nieuwe horizonten. In de
tweedeklas, daar zaten de mensen die maar wat aanklooiden in het leven,
miserabelen zonder plan – onder wie ik.
En dan waren er de blikken. De manier waarop andere mensen vanuit hun
zetels even opkeken, licht verstoord dat ze werden gestoord bij het
redden van het land – hoe ze je dan peilden: hoor jij hier wel?
Kaartjescontrole met hun ogen.
En nee ik hoorde er niet, toen niet. Maar het rare is dat dit gevoel
van ongemak nog een poosje aanhield, zelfs nadat ik een
eersteklasabonnement had gekocht.
Hieruit concludeer ik dat het verschil tussen de klassen niet zozeer
de luxe is of de beschikbaarheid van zitplaatsen; het is een
psychologische barrière.
Je voelt je er thuis of juist niet.
Je kijkt of je wordt bekeken.
Zo werkt het denk ik met standsverschil in ons land. We zijn geen India en zelfs geen Engeland, nee, maar verschil is er zeker.
Klasse is hier geen kwestie van geld, maar van weggekeken worden. Zo
had het altijd gevoeld, ook buiten de trein, op alle plekken waar je
niet hoorde: niet als een muur, maar als de blik van de verkopers
wanneer je op oude sneakers een Louis Vuitton-zaak zou binnenlopen, of
een deftig restaurant. Niemand houdt je tegen, niemand stuurt je weg;
nee, veel erger: na een paar van die monsterende blikken trek je zélf de
conclusie. Ik hoor hier niet.
Sociale zelfcensuur kan venijnig zijn. Toen ik 17 was overwoog ik om
naar het University College te gaan, een opleiding die – denk ik nu –
mij op het lijf geschreven was geweest en precies even duur als eender
welke studie. Maar ik dacht: te elitair, ander slag mensen, ik hoor hier
niet.
Klassenverschil is in ons land minder een kwestie van centen; de voornaamste indicator is deze: hebben je ouders een universiteitsdiploma of niet?
Zijn ze wereldwijs? Dat is een subtiele kwestie van kennis, omgangsvormen, weten wanneer je welke vork moet pakken. En van ongrijpbare, onmeetbare zaken zoals je ergens al dan niet senang voelen of het al dan niet vanzelfsprekend vinden dat de hele wereld voor jou is weggelegd.
Onze oudste gaat binnenkort naar de basisschool. Nu bestaan er in
Rotterdam goede en slechte scholen, officieel allemaal even duur, voor
iedereen toegankelijk, een notaris verricht de lotingen – toch stroomt
de ene school vol met eersteklaskindjes en de tweede school met
tweedeklaskindjes. Rara, hoe kan dat? Door een blik, een knikje, een
verstandhouding tijdens de open dagen. Door mensen zich juist wel of
juist niet senang te laten voelen. Wegkijken. Sociale zelfcensuur.
Inmiddels zit ik zelf trouwens ook te loeren of mensen die mijn coupé
binnen komen er wel eersteklasse-achtig uitzien. Want ja, zo gaat het,
merk ik. In het begin vond ik het nog leuk om onderuitgezakt een
verfomfaaid boek te lezen, mensen op het verkeerde been zetten. Nu kijk
ik zelf naar mensen met hoodies, mensen zonder werktas zijn verdacht.
Loop ik nu de trein uit, de echte wereld in, dan is het even wennen.
Ik eis alle egards, ik wil valet parking voor mijn fiets, hallo, zien
jullie niet dat ik een A-mens ben?
De eersteklas heeft me nu al veranderd. Niet per se ten goede. Ook
hieruit maak ik op dat het verschil tussen de klassen veel meer is dan
de kleur van de stoelen.
Als de conducteur omroept dat B-mensen vanwege drukte bij ons
A-mensen mogen zitten, voelt het alsof hij mijn zuurverdiende Mercedes
E-klasse met een vingerknip terugtovert in een Opel Astra. Want zoals de
meeste eersteklassers meen ik récht te hebben op mijn plek, want ik
werk er keihard voor.
Dat geloof is een rechtstreeks gevolg van de mythe dat Nederland een plat land vol tulpen en gelijke kansen is. Ga maar na: als iedereen dezelfde startpositie heeft, dan is succes inderdaad jouw eigen verdienste. Maar voor zover dat land al bestond, is het onmiskenbaar aan het veranderen.
Dat merk je vooral als je de trein verlaat, de poortjes door. Daar
zie je over de hele linie een tweedeling tussen A-mensen en B-mensen.
Rotterdam, bijvoorbeeld, was drie jaar geleden nog een open stad; nu een
vesting waar paupers worden weggejaagd en intussen volop luxe
appartementen verrijzen. Het gaat heel rap. Het aantal daklozen is de
laatste tien jaar verdubbeld. De middenklasse krimpt, de extremen nemen
toe.
Het scherpst zie je het in het onderwijs. De kansenongelijkheid is er de afgelopen tien jaar verdubbeld, schreef NRC vorig jaar. Het diploma van papa en mama bepaalt steeds vaker het succes van het kind; niet diens hersens of inzet.
Hoogopgeleide powerkoppels baren premiumkinderen die klaargestoomd
worden voor premiumlevens. Als ze te dom zijn, is er wel een dure
examencoach om dat schandelijke vmbo-advies weg te masseren. Laatst zag
ik een basisschool in Rotterdam die liefst 1.758,48 euro schoolgeld per
jaar rekent.
Dus hoezo egalitair land? Toch hebben we het hier zelden over klasse.
Zelden hoor je iemand pleiten voor de invoering van een quotum voor werknemers wier ouders niet gestudeerd hebben. Zelden hoor je zeggen: misschien moeten we ook een bepaald percentage mensen van eenvoudige komaf hebben.
We lijken er blind voor. Klassenblind.
Klasse ís ook moeilijker te zien, natuurlijk. Letterlijk. Aan een
groepsfoto zie je relatief makkelijk wie er een kleur heeft en wie er
vrouw is. Niet wier papa of mama gestudeerd heeft. Arme mensen hebben nu
gouden tanden, elitekindjes dragen hoodies: het staat niet op je hoofd
geschreven of je al dan niet een kruiwagen had.
Maar dat is geen excuus. Vaak wíllen we het verschil niet zien, terwijl het wel helder is. Zoals in de trein, waar duidelijk staat aangegeven: deze coupé is voor de eentjes en deze is voor de tweetjes. Stel je voor dat we treincoupés zouden hebben met een W voor witte mensen of een M voor alleen mannen…. Maar de coupés voor premiummensen en budgetmensen vinden we heel logisch.
We hebben het terecht over manspreading in de trein; maar
laten we het ook eens over de klassenmaatschappij hebben. Maar de
eersteklascoupé is een Zwarte Piet-kwestie waar we over zwijgen.
‘Ja hallo, het gaat hier niet om een verschil in klasse, hooguit kun
je kiezen voor wat extra comfort’, hoor ik al tegensputteren. Of ‘Zeg,
ik koop vooral een eersteklaskaartje omdat ik dan kan zítten in de
trein, ik moet gewoon werken.’ Of: ‘De vergelijking gaat echt niet op
hoor, want met je huidskleur en met je geslacht word je nu eenmaal
geboren, een eersteklaskaartje kan iedereen kopen.’
Comfort is ons eufemisme voor klasse. Want het is natuurlijk
flauwekul dat iedereen eersteklas kan reizen. Eén op de drie huishoudens
is niet eens in staat om de twee duurste spullen in huis te vervangen
als ze stukgaan, aldus het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.
De echte miserabelen vind je überhaupt niet in de trein. De prijzen
van treinkaartjes zijn de afgelopen tien jaar namelijk twee keer zo hard
gestegen als de inflatie. Dat komt door het blinde geloof in de Heilige
Markt, en door dat vermaledijde neoliberalisme. In elk geval komt de
stijging bij ons níét door een beter product. Integendeel. De treinen
zijn veel voller.
Die prijsstijgingen moet je dus niet bagatelliseren. Denk aan Chili,
een welvarend land waar mensen de straat opgingen nadat een metrokaartje
in prijs steeg. Met 4 eurocent.
Sinds ik eersteklas reis, denk ik vaak aan de cultfilm Snowpiercer uit 2013, over een trein die eeuwig rondjes rijdt in een apocalyptisch sneeuwlandschap. Aan boord is een extreem verschil tussen eerste en laatste klassen. Revolutie volgt.
In mijn premiumcoupé zie ik steeds vaker tweedeklassers noodgedwongen
staan naast lege eersteklasstoelen. Af en toe gaat zo’n budgetmens
brutaalweg zitten.
Dreigt er ook bij ons een opstand? Wel als we blijven doen alsof er geen verschil is.
De laatste jaren gaan er regelmatig stemmen op om de eersteklas af te schaffen. Want ‘er is toch nauwelijks meer verschil’ en zo schep je extra zitplekken. Of de klassen zijn, zoals een NRC-lezer een paar jaar geleden schreef, een „relict uit onze negentiende-eeuwse klassenmaatschappij”, toen de trein nog een een soort rollende afspiegeling was van de maatschappij.
Maar zoals ik heb gemerkt zijn er dus wel degelijk grote verschillen tussen de klassen.
En je zou het evengoed kunnen omdraaien: die groeiende standsverschillen typeert onze tijd juist perfect.
Interessant weetje: de eersteklas werd al eens afgeschaft. Tot het
jaar 1956 had je namelijk drie klassen. Toen de eerste werd afgeschaft –
die van het pluche – schoven de andere twee door. De huidige
eersteklas is dus eigenlijk de tweede.
Mijn voorstel zou zijn om die derde klasse weer in te voeren. Maak
van de eerste klasse weer een echte luxecoupé. Zoals in de tijden van de
Rheingold en de Oriënt-Express. Ik zie pluchen stoelen voor me en
barrijtuigen met gouden kranen en pianisten. Met aan de zijkant van elk
rijtuig een dikke, koninklijk blauwe streep.
In de eerste plaats schept dat duidelijkheid. Verder geeft het de
onderklasse echte luxe om naar te streven. Maar vooral: zo wordt de
trein weer echt een afspiegeling van de maatschappij, waar de
standsverschillen weer toegroeien naar die uit de tijd van de
stoomtrein.